2012 - Trendrapport internetgebruik 2012

Managementsamenvatting
 
Download rapport
 
Digitale kloof verschuift van toegang naar gebruik
Internet bekleedt een steeds prominentere plaats in het dagelijks leven van de Nederlander, zowel thuis als op het werk. Niet iedereen heeft echter even veel profijt van deze ontwikkeling. Thuis en op de werkvloer zijn de verschillen groot.
 
Het Trendrapport 2012 bevestigt de ontwikkeling die reeds uit eerdere trendrapporten bekend was: internet is steeds meer een integraal onderdeel van het dagelijks leven van de Nederlander. Van de huishoudens heeft 94% toegang tot internet – de hoogste score in Europa – en van alle Nederlanders beschikt 96% over fysieke toegang. Van ons gebruikt 87% internet zelfs dagelijks.
We internetten daarbij niet meer alleen thuis en op het werk, maar ook steeds meer ‘onderweg’. Waar in 2011 31% van de Nederlanders toegang had tot internet via een smartphone, is dit percentage in een jaar tijd gestegen tot 42%. Bij de tablet tekenen we een nog sterkere stijging op jaarbasis op: van 10 naar 27% . De toegenomen beschikbaarheid van internet vertaalt zich in toegenomen gebruik. Op een werkdag (inclusief vrije tijd) maakt de Nederlander gemiddeld 4 uur en 48 minuten gebruik van internet. Op een vrije dag 4 uur en 18 minuten.
 
Bijna iedereen mailt, bankiert en shopt
Deze toegenomen gebruiksduur gaat hand in hand met de toegenomen populariteit van veel toepassingen. Zo goed als alle internetters gebruiken inmiddels zoekdiensten als google, e-mailen (beide 99%), regelen hun bankzaken online (96%) en shoppen online (96% ). Ook de populariteit van sociale netwerksites is verder toegenomen; 77% van de internetgebruikers is hierop inmiddels actief. Dit gebruik veroorzaakt wel een lichte daling bij toepassingen waarvan de functionaliteit wordt overgenomen: deelnemen aan communities (van 37% naar 31%), actief zijn op online fora en discussiegroepen (van 46% naar 36%) en hobby informatie zoeken (van 75% naar 71%). Ook telefoneren (bijv. Skype) en chatten mogen zich heugen in toenemende belangstelling; de respectievelijke gebruikspercentages zijn gestegen van 39% naar 46%, en van 52% naar 58%.
Grote verschillen tussen bevolkingsgroepen
Opvallend bij deze toegenomen gebruiksduur en dit toegenomen gebruik zijn de verschillen tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Op werkdagen maken hoogopgeleiden beduidend meer gebruik van internet dan laagopgeleiden; 5 uur en 36 minuten tegenover precies 4 uur. Op vrije dagen is juist het omgekeerde het geval: hoogopgeleiden gebruiken internet op deze dagen 4 uur en 12 minuten per dag, laagopgeleiden 4 uur en 30 minuten.
 
Deze verschillende gebruiksduur hangt samen met een andere wijze van internetconsumptie: hoogopgeleiden gegeven de voorkeur aan toepassingen voor informatie, educatie en carrière, laagopgeleiden richten zich op alle soorten van vermaak en eenvoudige communicatie (chatten).
 
Waar bijvoorbeeld 33% van de hoogopgeleiden minimaal wekelijks via internet leert en/of studeert, geldt dit slechts voor 19% van de laagopgeleiden. Waar 46% van de hoogopgeleiden de netwerksite linkedIn gebruikt, ligt dit percentage voor laagopgeleiden slechts op 8%. Waar 21% van de hoogopgeleiden minimaal eenmaal per week thuiswerkt, doet slechts 6% van de laagopgeleiden dit. Alleen voor online gamen en chatten geldt dat dit activiteiten zijn waar laagopgeleiden zich meer mee bezig houden dan hoogopgeleiden.
 
Ook bestaan er duidelijke verschillen tussen de leeftijdsgroepen. Alle toepassingen worden minder gebruikt door senioren. Om één voorbeeld te noemen: 31% van de jongeren shopt wekelijks online, terwijl dit percentage voor 55-plussers slechts op 17% ligt. 
 
Digitale kloof
Deze digitale kloof doet zich niet alleen voor wat betreft soorten van gebruik, maar vooral ook voor het individuele en maatschappelijke nut dat met dit gebruik wordt verkregen. Kijkend naar de effectcijfers valt overigens ten eerst op dat internet binnen uiteenlopende domeinen positieve effecten heeft. Zo is 28% van de Nederlanders via internet erachter gekomen op welke partij hij of zij wilde stemmen en heeft 38% ooit online een petitie of handtekeningenactie ondertekent. Dankzij internet is 56% beter op de hoogte van overheidsinformatie en 28% heeft via deze weg een subsidie, uitkering of belastingverlaging ontdekt. Van de ondervraagden geeft 58% aan via internet meer contact te hebben met familie en vrienden en 33% heeft via internet nieuwe vrienden gemaakt. Tot slot is 17% ooit via een op internet gevonden vacature aan een baan gekomen.
De verschillen tussen de bevolkingsgroepen zijn, zoals gezegd, op dit punt echter groot: mannen, jongeren en hoogopgeleiden halen in bijna alle opzichten meer nut uit internet dan enkel op basis van hun hoeveelheid gebruik te verwachten zou zijn. Mannen, hoger opgeleiden en jongeren behalen bijvoorbeeld meer economische effecten zoals het verkopen van eigen spullen, een goedkopere vakantie boeken of een baan vinden. Opvallend is ook dat jongeren beduidend meer gezondheidsnut uit internet halen dan ouderen. Dit terwijl juist ouderen op dit punt hulpbehoeftig zijn.
 
70 procent heeft internet op werk
In dit Trendrapport 2012 (zie Deel 2) is voor het eerst ook specifiek gekeken naar de rol en positie van internet op het werk. Net zoals bij de Nederlandse bevolking als geheel (Deel 1, zojuist behandeld) zijn hierbij de grootheden motivatie, toegang, vaardigheden en gebruik in kaart gebracht.
Het blijkt dat de Nederlander over het algemeen positief staat tegenover de combinatie internet en werk. Zo scoort de stelling ‘ik werk graag met internet op het werk’ een 3,9 (vijfpuntschaal) en de stelling ‘ik kan zonder internet mijn werk ook goed uitvoeren’ slechts een 2,3.
 
Het percentage van ondervraagde werknemers dat daadwerkelijk toegang heeft tot internet ligt in 2012 op 70%. Opvallend hierbij is dat de wijze van toegang sterk verschilt per geslacht. Meer vrouwen (83%) dan mannen(74%) beschikken over een desktop pc. Op alle andere media scoren de mannen hoger. Zo beschikt 57% van de werkende mannen over een laptop, terwijl dit maar voor 40% van de vrouwen geldt. Bij smartphones liggen deze percentages respectievelijk op 36 en 21 en bij tablets op 18 en 11.
 
De overgang van vast naar mobiel die zich in de brede maatschappij aan voltrekt, zien we niet een op een terugkomen op de werkvloer. Waar smartphones en tablets worden gebruikt, betreft dit vooral het directieniveau. Zo heeft 36% van de ondervraagde directieleden een tablet, terwijl alle andere functiegroepen op dit aspect niet verder komen dan 14%.
 
Internetvaardigheden worden niet gestimuleerd door de organisatie
Dit toegenomen zakelijke gebruik van internet vertaalt zich ook in het belang dat werknemers hechten aan internetvaardigheden. Aan deze vaardigheden kent de werkende Nederlander een belang van 3,7 toe (vijfpuntschaal). Alleen communicatieve vaardigheden en vakinhoudelijke kennis scoren hoger. Daarmee worden internetvaardigheden belangrijker geacht dan commerciële en managementvaardigheden. Voor wat betreft de beheersing van deze vaardigheden kent diezelfde werknemer zich gemiddeld een 4,0 toe.
 
Maar hoe belangrijk we internetvaardigheden ook vinden, weinig werknemers gaan gestructureerd om met de ontwikkeling ervan. Zo valt de Nederlandse werknemer bij vragen over en ongemakken met internet eerder terug op collega’s (34%) dan op de helpdesk (20%). Ook heeft slechts 22% van allen ondervraagden de afgelopen drie jaar op of via het werk een cursus gevolgd om zijn internetvaardigheden te ontwikkelen. En juist de laagopgeleiden, de groep die deze trainingen het hardst nodig heeft gezien het lagere niveau van vaardigheden, nemen het minst vaak deel aan deze activiteiten. Dit is een beeld dat we terug zien bij privégebruik van internet.
 
Directieleden internetten het meest privé
Wat betreft soorten gebruik behoren, net als in de brede maatschappij, zoekmachines en e-mail ook op het werk tot de meest gebruikte toepassingen. Respectievelijk 91% en 73% van de werknemers maakt hiervan dagelijks gebruik. Media voor interne communicatie zoals chatten met collega’s (24% dagelijks) en interne berichten services (34% dagelijks) worden minder gebruik. Ook is het gebruik van sociale netwerksites als LinkedIn en Facebook niet-onaanzienlijk; 24% geeft aan deze dagelijks op het werk te gebruiken.
Dit laatste draagt vermoedelijk substantieel bij aan het niet-onaanzienlijke privégebruik van internet op het werk. Van de ondervraagden gebruikt 68% het net onder werkuren voor privédoeleinden, deze personen besteden hieraan gemiddeld 4 uur per week. Opvallend is overigens dat van alle functiegroepen directieleden het meest privé internetten; gemiddeld 5 uur en 18 minuten per week. Van alle leeftijdscategorieën scoren 55-plussers dan weer het hoogst: gemiddeld 5 uur en 24 minuten per week. Echter, dit fenomeen doet zich ook omgekeerd voor: op een vrije dag gebruiken werknemers internet gemiddeld een half uur voor zakelijke doeleinden. Over de gehele linie, compenseert het zakelijk gebruik van internet in de privé tijd ruimschoots de verloren tijd door privé gebruik van internet in de werktijd. Kortom, zakelijk en privé internetten beginnen steeds meer door elkaar lopen.
 
Groot zakelijk nut
Over de effecten van internet op het werk, is de Nederlander positief. Op een groot deel van de overleggende stellingen antwoordt een (ruime) meerderheid instemmend:
• 57% van de ondervraagden is door internet sneller gaan werken.
• 53% van kan meer werk verzetten.
• 54% vindt dat zijn werk gevarieerder is geworden.
• 55% heeft bij dezelfde input een hogere output.
• 55% vindt dat de kwaliteit van zijn werk beter is geworden.
• 49% is flexibeler in zijn werktijd.
• 32% heeft meer contact met zijn collega’s.
• Van de jongeren (16 tot 35 jaar) heeft 39% door internet een betere baan gevonden.
 
Ook wat deze zakelijke effecten betreft valt overigens op dat de verdeling ervan scheef loopt over de bevolkingsgroepen. Bij bijna alle in kaart gebrachte effecten scoren hoogopgeleiden hoger dan laagopgeleiden en jongeren beter dan ouderen. Zo behalen hoogopgeleiden gemiddeld 5,1 van de onderzochte effecten en laagopgeleiden 4,1. Jongeren scoren 4,9 en ouderen 4,1.
 
Grote economische impact
Deze cijfers onderstrepen dat de opmars en de gunstige effecten van internet zich niet alleen voordoen in de brede maatschappij, maar dat deze ook worden gevoeld op de werkvloer. Net als in de brede maatschappij blijken deze effecten ook in het zakelijke domein ongelijk verdeeld te zijn. Dat maakt de economische impact van het vaardig en veilig kunnen omgaan met internet alleen maar groter.
Digibeten
 
In het Trendrapport 2012 is ook ruime aandacht voor digibetisme (zie Deel 3 van het rapport). Het blijkt dat het aantal mensen dat minimaal een jaar geen internet heeft gebruikt, de zogenoemde digibeten, ook in 2012 verder is afgenomen. Op dit moment valt 6% van de Nederlanders in deze categorie. Tussen 2007 en 2011 was het aantal digibeten al afgenomen van 13% tot 8%.
Opvallend is dat deze groep een negatieve houding heeft ten opzicht van internet. Zo scoort de stelling dat (andere) mensen slaaf zijn van internet een 4,1 op een vijfpuntschaal. ‘Het leven wordt door internet beheerst’ scoort een 4,0. Als reden om zelf geen internet te gebruiken worden achtereenvolgens genoemd; niet-geïnteresseerd (44%), niet nodig (22%) en te oud (20%). Beschikken over onvoldoende vaardigheden wordt slechts door 22% van de ondervraagden genoemd. (Bij mensen die internet ooit wel hebben gebruikt ligt dit laatste percentage met 27% overigens fractioneel hoger.)
Aanvullend onderzoek naar de relatie tussen digibetisme en laaggeletterdheid (functioneel analfabeet) geeft aan dat onder de groep van digibeten 41% op basis van zelfevaluatie het risico lopen laaggeletterd te zijn. Tevens blijkt laaggeletterdheid sterk te correleren met lagere formele, informatie en strategische vaardigheden. Deze beide zaken vormen een sterke indicatie dat het bij veel digibeten een gebrek aan vaardigheden juist wel de oorzaak is van hun afwezige of zeer beperkte internetgebruik.
 
Internetveiligheid
Opvallend genoeg blijkt uit dit trendrapport dat de maatregelen die Nederlanders nemen om zichzelf (en hun kinderen) op internet te beschermen gelijk zijn gebleven of zelfs zijn toegenomen. In 2011 viel op dit vlak juist een afname op te tekenen. Enkele bevindingen:
• Het aantal mensen dat een virusscanner gebruikt is toegenomen van 82% naar 87%.
• Het laten maken van automatische updates is gestegen van 53% naar 59%.
• Het werken met een spamfilter is opgelopen van 54% naar 58%.
• Het controleren met wie wel en niet persoonlijke gegevens worden gedeeld stijgt van 33%  naar 39%.
• Het percentage van internetgebruikers dat regelmatig wachtwoorden verandert ligt nu op  38% in plaats van 31%.
• Het aantal ouders dat direct toezicht houdt op het internetgebruik van hun kinderen en is  gestegen van 22% naar 31%.